6 eigenschappen van kwalitatieve meerkeuzevragen en juist-onjuist-vragen

[Blog] 6 eigenschappen van kwalitatieve meerkeuzevragen en juist-onjuist-vragen

In zijn blogserie geeft toetsexpert en ervaren docent René Westra tips voor het samenstellen en afnemen van toetsen. In deze blog legt René uit hoe je kwalitatief goede meerkeuzevragen en juist-onjuist-vragen formuleert.

profielfoto toetsexpert René Westra
Geschreven door
René Westra

Meer leerdoelen toetsen en sneller nakijken

Eerst nog even de voordelen van meerkeuzevragen en juist-onjuist-vragen op een rij: 

  1. Je toetst met meerkeuzevragen meer leerdoelen binnen één toets dan als je alleen open vragen stelt. Want: een leerling heeft minder tijd nodig om antwoord te geven op een meerkeuzevraag dan op een open vraag. Doordat de toets meer vragen bevat, test je een breder scala van de stof binnen dezelfde tijd.
  2. Met meerkeuzevragen kun je meer toetsen dan alleen kennis. Ook toepassingsvaardigheden en inzicht zijn toetsbaar met meerkeuze- en juist-onjuist-vragen. 
  3. Het opstellen van meerkeuzevragen kost tijd maar daar staat tegenover dat het nakijken veel sneller gaat.
De 6 bekende vooroordelen over meerkeuzevragen bespreken we in deze blog. 

Wat is een goede meerkeuze- of juist-onjuist-vraag?

Juist-onjuist-vragen zijn eigenlijk meerkeuzevragen met maar één foute-antwoord-optie oftewel één afleider. Een meerkeuzevraag heeft meestal 2 of 3 afleiders.
Een goed geformuleerde meerkeuzevraag of juist-onjuist-vraag heeft de volgende 6 eigenschappen:

  1. een inleidende tekst: de stam
  2. een heldere vraagstelling
  3. de afleiders zijn juist geformuleerd
  4. de antwoordopties staan in de juiste volgorde
  5. stel 1 vraag per vraag
  6. een vraag met stellingen is geformuleerd als juist-onjuist-vraag

Hieronder ga ik in op deze 6 eigenschappen van de meerkeuzevraag.

1. De inleidende tekst van een meerkeuzevraag: de stam

Maak je een meerkeuzevraag? Start dan met een korte tekst. Dit is de stam van de meerkeuzevraag. De stam maakt duidelijk wat de context is van de vraag die komt.

Voorbeeld van een stam:
Antoni van Leeuwenhoek is een beroemde onderzoeker uit de 17e eeuw.

De inleidende tekst van een meerkeuzevraag of juist-onjuist-vraag moet voldoen aan de volgende criteria:

  • De tekst moet zo eenduidig mogelijk zijn. Zodat leerlingen de vraag maar op 1 manier interpreteren.
  • De tekst moet relevant zijn – dus de tekst moet de vraag aanvullen of verduidelijken.
  • Het bijbehorende leerdoel moet aan de orde komen.
  • De tekst moet de juiste lengte hebben.

De ideale lengte van een inleidende tekst verschilt
Over de ideale lengte van de inleidende tekst verschillen de meningen. Veel vakliteratuur schrijft een zo kort mogelijke tekst voor. 

Gebruik je een lange tekst? Dat vraagt een bepaald taalvaardigheidsniveau: een minder taalvaardige leerling haakt af op de lange tekst. Dat leidt er dan toe dat minder taalvaardige leerlingen – vaak onterecht – negatief beoordeeld worden op iets anders dan het onderwerp dat wordt getoetst. 

  • Gebruik een afbeelding als dat de vraag uitlegt

Een afbeelding zegt soms meer dan 1000 woorden.
Met een afbeelding kun je de tekst korter houden en een afbeelding helpt een leerling om zich in te leven in het probleem. Ik heb brugklasleerlingen gehad die niet wisten hoe een paardenbloem of een meerkoet eruit zag. Dankzij een afbeelding bij de vraag begrepen zij toch ook waar de vraag over ging.

Let er wel op dat de afbeelding echt iets zinnigs toevoegt aan de vraag. Afbeeldingen “voor de leuk” leiden alleen maar af.

2. De vraagstelling van een meerkeuzevraag

Na de stam volgt een vraagzin. Door de stam en de vraag als aparte zinnen te formuleren, instrueer je een leerling zo goed mogelijk over de vraag die komt. Maak de vraagzin géén halve zin waarop de antwoordopties en afleiders aansluiten. Formuleer de vraagzin als een gehele zin om leerlingen te stimuleren om actief na te denken over de vraag. Dit verhoogt het leerrendement.

Formuleer de vraag niet als:
Antoni van Leeuwenhoek is een beroemde onderzoeker uit de 17e eeuw.
2p Hij
A ontdekte bacteriën in een peperoplossing.
B ontwikkelde de eerste microscoop.
C verbeterde het anatomisch onderzoek aan de mens.
D zorgde voor een doorbraak in de genetica.

Een betere formulering van de meerkeuzevraag is:
Antoni van Leeuwenhoek is een beroemde onderzoeker uit de 17e eeuw.
2p Waardoor werd hij zo beroemd?
A Hij ontdekte bacteriën in een peperoplossing.
B Hij ontwikkelde de eerste microscoop.
C Hij verbeterde het anatomisch onderzoek aan de mens.
D Hij zorgde voor een doorbraak in de genetica.

3. Twee of drie afleiders

Afleiders formuleren is lastig. Leerlingen zijn handig in het herkennen van afleiders. Kwalitatief goede afleiders verzinnen kost dan ook tijd. Maar zoals je al las: later bespaar je weer tijd op nakijken. 

Do’s voor afleiders:

  • Kies een geloofwaardige afleider.
  • Veelvoorkomende foute antwoorden of “misconcepties” van open vragen zijn handig om als afleider in te zetten.
  • Zet een afleider in die juiste informatie geeft, maar geen antwoord geeft op de vraag
  • Kun je geen 3e afleider verzinnen? Bied dan liever 3 antwoordopties aan dan 4 waarvan 1 onzinnige.

Don’ts voor afleiders:

  • Geen afleider als “geen van de antwoorden is juist.” Op die manier stel je meerdere vragen in 1 antwoordoptie en dat moet je vermijden.
  • Geen ontkennende vraagzinnen. Het woord ‘niet’ schept verwarring bij leerlingen.
  • Geen begrippen als ‘altijd’ en ‘nooit’. Zulke stellige beweringen zullen door een slimme leerling niet als juist gekozen worden. Daar moet je ze vaak gelijk in geven.

4. De antwoordopties in de juiste volgorde

Uit onderzoek blijkt dat het voor een leerling die de stof niet kent, handig is om bij een meerkeuzevraag antwoordoptie C te kiezen. Zet de antwoordopties van elke vraag standaard in alfabetische of chronologische volgorde. Op deze manier voorkom je dat C significant vaak het juiste antwoord is.

5. 1 vraag per vraag

Beperk je vraag tot 1 vraag. 

Stel je 2 vragen tegelijk? Dan krijgt een leerling die de antwoordoptie aanvinkt waarin 1 van de 2 antwoorden goed is, helemaal geen punten. 

Verdeel je dit over 2 vragen? Dan geef je elke leerling meer kans om te laten zien wat hij weet.

6. Een vraag met stellingen en beweringen formuleren als juist-onjuist-vraag

Ook voor stellingen en beweringen geldt: beperk de vraag tot 1 stelling of 1 bewering. Dat kan eenvoudig als je er een juist-onjuist-vraag van maakt.

Formuleer de vraag niet als:
Tarik maakt een profielwerkstuk over skeletspieren en hun kracht. Hij hangt een gewichtje via een touwtje aan een vinger van zijn proefpersonen en vraagt hen de vinger gestrekt te houden. Vervolgens hangt hij steeds zwaardere gewichten aan het touwtje en stelt vast bij welk gewicht de vinger gaat buigen.

Volgens Yvette, een van zijn proefpersonen, trekken de spiervezels die de vinger gestrekt houden bij toenemend gewicht steeds sterker samen.
Volgens Marjo, een andere proefpersoon, zijn steeds meer motorische eenheden actief om de vinger gestrekt te houden bij toenemend gewicht.

2p Wie heeft of wie hebben gelijk?
A geen van beiden
B alleen Yvette
C alleen Marjo
D zowel Yvette als Marjo

Het bezwaar tegen bovenstaande formulering is dat een leerling die een van beide beweringen goed heeft beantwoord, geen punten krijgt. Dit voorkom je door deze vragen op te splitsen in twee aparte juist-onjuist-vragen.

Een betere formulering van de stelling-/ beweringvraag is:
Tarik maakt een profielwerkstuk over skeletspieren en hun kracht. Hij hangt een gewichtje via een touwtje aan een vinger van zijn proefpersonen en vraagt hen de vinger gestrekt te houden. Vervolgens hangt hij steeds zwaardere gewichten aan het touwtje en stelt vast bij welk gewicht de vinger gaat buigen.

1p Volgens Yvette, een van zijn proefpersonen, trekken de spiervezels die de vinger gestrekt houden bij toenemend gewicht steeds sterker samen.
Geef aan juist of onjuist.

1p Volgens Marjo, een andere proefpersoon, zijn steeds meer motorische eenheden actief om de vinger gestrekt te houden bij toenemend gewicht.
Geef aan juist of onjuist.

De puntentelling van meerkeuzevragen en juist-onjuist-vragen

Heb je jouw meerkeuze- of juist-onjuist-vraag geformuleerd? Dan bepaal je daarna hoeveel punten een leerling krijgt voor het goede antwoord. De standaardpuntentelling die ik hanteer is 2 punten voor een meerkeuzevraag van 4, 5 of 6 vragen en 1 punt voor een driekeuzevraag. Juist-onjuist-vragen krijgen standaard 1 punt.

Wie kijkt jouw meerkeuzevragen na?

Al 3247 docenten laten toetsen nakijken door Learnbeat. Formatieve opgaven kunnen klasgenoten onderling anoniem nakijken in Learnbeat of leerlingen kijken zichzelf na aan de hand van jouw antwoordmodel.

Wil jij ook besparen op nakijktijd? 

Bekijk vrijblijvend hoe Learnbeat jou toetsen kan nakijken.

Zo haal je in Learnbeat een per ongeluk verwijderde vraag zelf uit de prullenbak.

Elke maand de laatste nieuwtjes en tips over digitaal onderwijs in je mailbox?